De wisseltafel: een tafel als geen ander
Deze tafel is het werkinstrument van de geldwisselaar. Deze ‘eerste banken’ werden gebruikt vanaf de 13de eeuw. Maar hoe komen we van deze tafels tot onze banken?
In het kort
Deze houten tafel was het voornaamste werktuig van de geldwisselaar, een beroep dat vanaf de dertiende eeuw zijn intrede deed in Lombardije. De geldwisselaar had als voornaamste taak munten van de ene in de andere valuta te wisselen, zodat kooplui van buiten de stad op de lokale markten en beurzen zaken konden doen. Vandaag delen we dezelfde munt met heel wat Europese landen, maar vroeger was het continent opgedeeld in talrijke staten die hun eigen munt in omloop brachten. Dit beroep was dus van levensbelang voor de handel. De rol van de geldwisselaars won geleidelijk aan belang. Ze gingen een openbare functie vervullen, door valse of beschadigde en gesnoeide munten uit omloop te halen. Ze voerden de techniek van de wisselbrief in om geld over te hevelen, in bewaring te nemen en uit te lenen. Doen deze opdrachten je niet denken aan een hedendaagse instelling? We kunnen de geldwisselaars inderdaad beschouwen als de voorlopers van de banken. Zelfs het woord ‘bank’ is aan hen ontleend, want de houten tafel van de geldwisselaar werd in het Italiaans ‘banco’ genoemd.
Waarom staat er in het museum van de Nationale Bank een houten tafel opgesteld, in een tentoonstellingsruimte die gewijd is aan de oorsprong en de geschiedenis van het geld? Deze tafel behoorde ooit tot het meubilair van een 16de-eeuwse geldwisselaar. Ze waren vanaf de late middeleeuwen in onze steden actief. Zij kunnen worden beschouwd als de voorlopers van de huidige bankiers. In de middeleeuwen waren zij noodzakelijk omdat er heel verschillende munten in onze streken in omloop waren. Meestal stelden zij zich op in de nabijheid van een stadspoort, op een goed zichtbare plek, zodat vreemde kooplui en reizigers eerst bij hen langsgingen om hun geld in de plaatselijke munt om te wisselen. Net zoals de banken vandaag rekenden de wisselaars commissies aan op de gewisselde sommen.
Enerzijds was de wisselaar een particulier ondernemer, anderzijds had hij een publieke functie. Daarom werd hij nauwlettend door de overheid in de gaten gehouden. Hij had twee hoofdtaken: als zelfstandig ondernemer wisselde hij de verschillende muntsoorten om; als ambtenaar moest hij de valse en de gesnoeide munten uit omloop nemen. Het is vanzelfsprekend dat voor een gezonde muntcirculatie vooral de tweede taak, in opdracht van de overheid, belangrijk was. Alleen wisselaars mochten minderwaardige muntstukken opkopen (uiteraard tegen metaalwaarde) en doorverkopen aan goudsmeden of muntmeesters. Het beroep van muntwisselaar kon ongetwijfeld zeer lucratief zijn, maar moest ook aan strenge eisen voldoen.
Hoewel de wisselaars een volmacht hadden gekregen en onder toezicht stonden van de overheid, kwamen in het verleden wel eens misbruiken voor. Sommige geldwisselaars gebruikten hun vakkennis in hun eigen voordeel en maakten misbruik van de onwetendheid van hun klanten. Wisselaars waren daarom verplicht de hen aangeboden stukken te wegen en om te wisselen voor het oog van de klanten. Ze dienden ook steeds de meest recente muntordonnantie ter beschikking van hun cliënteel te houden. Ze moesten ook over een boek met afbeeldingen beschikken, waarin de waarde van de oude en nieuwe aanvaarde eigen en vreemde munten werd vermeld, net als de munten die verboden waren (en die door de wisselaars enkel als metaal moesten worden beschouwd). De wisselaars moesten de door hen opgekochte minderwaardige munten in het bijzijn van de verkoper-klant doorknippen. Het spreekt voor zich dat ze uitsluitend gebruik mochten maken van geijkte en goedgekeurde gewichten en weegschalen.
De wisselaars die zich vanaf de dertiende eeuw in de Nederlanden kwamen vestigen waren meestal afkomstig uit het Italiaanse Lombardije. Daar werd hun werktafel banco genoemd. De Lombardische wisselaars kunnen dus als de eerste bankiers van Europa worden beschouwd. De Nederlandse benaming voor een financiële instelling, het woord ‘bank’, is ontleend aan het Italiaanse woord banco.
Net zoals een bank vandaag perfect beveiligd is, werden ook in deze middeleeuwse banco een aantal veiligheidsmechanismen ingebouwd. Deze tafel is namelijk voorzien van een uitschuifbaar bovenblad, waardoor een duidelijke afstand kon worden gecreëerd tussen de wisselaar en zijn klant, om diefstal te voorkomen. De munten werden weliswaar in het bijzijn van de klant maar buiten handbereik gewogen en gewisseld. De munten werden overhandigd boven het inmiddels toegeschoven tafelblad. Daarnaast bevat deze banco ook enkele goed verborgen laden en een safe én een stevig slot. Dankzij deze veiligheidselementen kregen de geldwisselaars langzamerhand ook geld in bewaring. Voor elk deposito kreeg de klant een handgeschreven ontvangstbewijs in de plaats, dat hij eventueel nadien ook ter betaling kon doorgegeven aan een schuldeiser. Op deze wijze is het papiergeld ontstaan. De liquiditeiten die zo werden toevertrouwd aan de wisselaars gaven de aanzet tot een andere belangrijke bankactiviteit, met name de kredietverlening. Wie geld wenste te lenen, kon dus bij de geldwisselaars terecht, die hiervoor het geld gebruikten dat hen in bewaring was gegeven.
Wanneer geldwisselaars te veel leningen toekenden en te weinig reserves aanhielden, dreigden ze bankroet te gaan, met alle bijbehorende gevolgen: het nieuws verspreidde zich in een mum van tijd, klanten eisten hun geld terug, dit alles in een sfeer van volkswoede; geldwisselaars werden soms zelfs gelyncht.
Vanwaar komt de term ‘bankroet’? Wanneer een wisselaar roekeloos omging met het hem toevertrouwde geld en ondoordacht kredieten verleende, werd zijn tafel stuk geslagen, zodat hij zijn activiteiten niet zou kunnen voortzetten. Banco rotto betekent letterlijk ‘stukgeslagen tafel’, vandaar ook ‘een failliete bank’. Het woord ‘bankroet’ komt dus, net als het woord bank, uit het Italiaans.
De geldwisselaars, wisseltafels en ontvangstbewijzen zijn dus respectievelijk de voorlopers van de huidige bankiers, commerciële banken en bankbiljetten. Deze banco is dus niet zomaar een houten tafel.
Bibliografie
- Huiskamp M. & de Graaf C., Gewogen of Bedrogen: het wegen van geld in de Nederlanden, Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet, Leiden, 1994.