Op het plein kwamen de kooplieden dagelijks bijeen om handel te drijven. In tegenstelling tot vandaag was het nog geen aandelenhandel, ze onderhandelden vooral over wisselbrieven, producten en belangrijke commerciële inlichtingen. Vanaf 1370 werden er de wisselkoersen van verschillende steden genoteerd, daarna, rond 1400, ook die van de meest vooraanstaande handels- en bankcentra in Europa, zoals Barcelona, Venetië, Londen of Parijs. Om de transacties makkelijker te laten verlopen, vestigden zich er ook notarisbureaus en geldwisselaars. De belangrijkste buitenlandse handelaars verenigden zich samen tot naties, die actief waren vanuit hun natiehuizen op het beursplein zelf. De kooplieden gebruikten deze ook als consulaat, vergaderruimte of opslagplaats. Al in 1322 richtte Venetië een natie op, in 1397 deden de Genuezen hetzelfde en in de vijftiende eeuw volgden ook de Florentijnen hun voorbeeld. Hoewel het Beursplein een openbare plaats was, werd gedurende de beurstijd de toegang verboden voor bedelaars en landlopers. Zij zouden de handelaars namelijk kunnen lastigvallen. Om dat te voorkomen, hield een baljuw er een oogje in het zeil. Toch is er over de praktische zaken, de reglementering en het toezicht niet veel bekend. Dat is te wijten aan de werking van de eerste handelsbeurs, die was gebaseerd op gebruiken en er werd weinig of niets genoteerd. Pas in de zestiende eeuw stelde de Antwerpse beurs zich als eerste op schrift.